Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen nam Jozua, en gans Israel met hem, Achan, [41]den zoon van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren, en zijn ossen, en zijn ezelen, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; en zij voerden ze naar [42]het dal Achor. 41. Dat is, neef. Zie vs.1. 42. Dat is, het dal der beroerte; naderhand alzo genaamd, vanwege deze geschiedenis, vs.26.